May 25 2024

/

Voordracht door prof. Johan Verberckmoes - Verslag

 Voordracht door prof. Johan Verberckmoes op donderdag 22 februari 2024. 

“ Een geschiedenis van onze globalisering onder de Habsburgers”. 

Van 1500 tot 1700 maakten de Nederlandse provincies de ingrijpendste ontwikkeling door uit hun hele geschiedenis. 

Keizer Karel regeerde over een rijk waar de zon nooit onderging; hij heerste over Spanje, de Nederlanden, grote delen van Italië, een stuk Bourgondië en vooral over veel overzeese bezittingen, van Mexico, Peru, Chili en Argentinië tot de Canarische eilanden, Goa en de Filipijnen. Omdat Karel landsheer van de Nederlanden was, zaten wij, als Nederlanders, op de eerste rij toen die mondialisering zich voltrok. 

Karels wereldheerschappij was het gevolg van Columbus’ Atlantische reis naar Amerika (1492-93) en die van Vasco da Gama naar India (1497-98) via Kaap de Goede Hoop en de Indische Oceaan. 

Door z’n huwelijk met Isabella van Portugal zorgde Karel ervoor dat Spaanse en Portugese bezittingen onder één kroon kwamen. Toen brak voor ons, de bewoners van de Lage Landen, de wereld pas helemaal open; als je van West-Afrika over de Atlantische Oceaan, via Midden-en Zuid-Amerika trok, was je steeds op Spaans-Portugese bodem als je voet aan wal zette. 

Ineens kregen wij de wereld als horizon. 

Zeer interessant is hoe wij de grote wereld leerden kennen via de verhalen van reizende Flamenco’s. Er ontstond wisselwerking tussen de Europese en de overzeese gebieden op economisch vlak maar zeker ook op cultureel vlak. 

Ons Westers denken ontstond niet in een vacuüm, vb. hoe wij denken over vrijheid, gelijkheid en democratie is mede geïnspireerd door de intensieve contacten die plaats vonden tussen Europa en de rest van de wereld. 

Duizenden Vlamingen trokken overzee als handelaar, rechter, ambachtsman, geestelijke, soldaat of matroos om betere kansen te wagen. Ze deden dat onder Spaanse of Portugese vlag. De kennis over de wereld buiten westers-christelijk Europa lag in de Habsburgse Nederlanden voor het oprapen. Vooral in boekenkennis stonden wij in de 16e eeuw aan de top in Europa. Via verhalen kwam de wereld binnen. De personen die zo ver van huis gingen, rapporteerden daarover ook naar huis. 

Zo veranderden zij de ideeën over de wereld bij de thuisblijvers. Door hun brieven, boeken en mondelinge verhalen brachten ze andere ideeën en 

praktijken bij ons binnen. Zo kwamen de vooroordelen over andere culturen binnengeslopen. 

Deze globalisering bevorderde de internationale handel van Antwerpen, de universele verspreiding van de christelijke godsdienst en een gigantische uitwisseling van kennis op alle terreinen. 

Er viel veel over elkaar te ontdekken. Netwerken kwamen tot stand omdat koloniserenden en gekoloniseerden elkaar vonden en met elkaar in dialoog gingen. Dat liep soms goed af en soms heel slecht. 

De Habsburgse dynastie kwam in contact met Afrika, Amerika en Azië waar veel politieke en economische systemen bestonden. 

Handel en spiritualiteit streden om ieders aandacht. 

Religie en staatsgezag waren in de Iberische wereld intiem met elkaar verstrengeld. 

Rond 1600 was de grote droom om Japan, China, India en de Filipijnen te winnen voor de katholieke godsdienst. 

Een chinees zakenman, genaamd Yppong, kwam op bezoek in Zeeland en liet zich dopen in Middelburg waar hij een aantal maanden verbleef. Hoewel hij de chinees nooit in levenden lijve heeft gezien, toch gaf Pieter Paul Rubens een bijzondere plaats aan Yppong op het grote schilderij en altaarstuk met de wonderen van Franciscus Xaverius. Rubens deed dit aan de hand van schetsen die iemand in Middelburg had gemaakt en waarop Yppong was afgebeeld in weelderige, kleurige kleren. Een Chinese vertegenwoordiger paste perfect bij de ambitie van het altaarstuk om de wil van de jezuïeten uit te drukken om in China actief te zijn. 

De jezuïeten maakten van de Scheldestad hun uitvalsbasis voor de Habsburgse Nederlanden en hun activiteiten overzee. Daarin nam China een ereplaats. China lonkte als doelwit voor overzeese missies die een verlengstuk zouden zijn van de katholieke hervormingsidee die in begin van de 17e eeuw van de grond kwam. 

In die context startten de jezuïeten in Antwerpen met een professen-huis waarin hun slimste en bekwaamste novicen werden klaargestoomd voor prediking, catechese, doopsels en een algehele sacramentele beleving van de rooms-katholieke godsdienst, zowel thuis als in verre landen. 

Het professenhuis was gehuisvest in het huis van Aken, naast de Ignatiuskerk (huidige Carolus Borromeus-kerk) op het jezuïetenplein. (thans het H. Conscienceplein) 

Vlamingen stonden bekend als overtuigde christenen. Onder de Vlamingen rekruteerde men dan ook vele missionarissen. Vele honderden reguliere geestelijken uit de Habsburgse Nederlanden gingen in de zestiende en zeventiende eeuw overzee zielen winnen voor de christelijke godsdienst

Ze behoorden tot ordes als de franciscanen, augustijnen, jezuïeten, dominicanen en nog enkele andere. 

Vlaamse jezuïeten preekten in Macao, Nagasaki, Lima of Cordoba de Tucuman. Religieuzen vertrokken in kleine groepen. Wie vertrokken was naar een ander continent keerde in de regel niet terug. Een aanzienlijk aantal onder hen stierf aan ziekte en ontbering, een klein aantal vond een gewelddadige dood en nog een kleiner aantal leefde lang en realiseerde veel. Elk van hen kreeg te maken met de mix van belangen in de kolonies. Ze trokken er hun lessen uit. In 1610 was het hoogtepunt van de missiebeweging in de Habsburgse Nederlanden; missionarissen reisden naar Mexico, naar Paraguay, naar Peru en Chili. 

De jezuïet Nicolas Trigault zorgde voor de definitieve doorbraak van de grote Chinadroom in Europa. 

In de tweede helft van de 16e eeuw hadden ook honderdduizenden Japanners zich tot christen bekeerd, vooral in het Zuiden rond Nagasaki. Op het einde van de eeuw werd de christelijke godsdienst daar verboden en werden buitenlandse gezanten het land uitgezet of vervolgd, vele christenen gedood, sommigen onder hen levend verbrand. 

Er waren missionarissen die erin slaagden de inheemse bevolking tot het christendom te overtuigen door zich aan de levenswijze van die mensen aan te passen, hun taal te leren en hen met nederige taken te helpen. Veelal leerden zij de inboorlingen lezen en schrijven, spreken en zingen. Ze richtten scholen op en vingen de behoeftigen op. Dit was een lonende manier om hen met de christelijke godsdienst in contact te brengen, of anders gezegd de nieuwe religie op te dringen want daarbij werden dikwijls de lokale godenbeelden en tempels vernietigd. Een Vlaamse minderbroeder verbrandde inheemse krachtbeelden in Congo en haalde zich daarmee de woede van de plaatselijke bevolking op de hals (met executie als gevolg.). 

Lange tochten op zee met ontberingen, grote honger in de buik en in het hoofd angst voor piraten en vijandige schepen waren toen het lot van elke zeeman. Soms was een schip maanden onderweg vooraleer het kon aanmeren aan een veilige kust. Die scheepsangst was er altijd, dobberen op de oceaan op een relatief klein houten zeilschip was ook voor de geharde zeelui een beproeving. Het gevaarlijkst waren de stormen die de zeilschepen een speelbal van de golven maakten. Vele schepen vergingen, bemanningsleden werden over boord geslagen en door de zee verzwolgen. Bijna elke reiziger overzee leerde de broosheid van het leven kennen. Onderweg naar andere werelddelen was de mens een onooglijk stipje dat onderworpen was aan de grillen van de natuur. 

Rond Kaap de Goede Hoop loerden steeds tegenwind en stormen. Bij de oversteek van Oost-Afrika naar India moest een schip rekening houden met moessonwinden. 

Ook piraterij was een groot gevaar op zee. Zeeroverij had altijd al bestaan in de Middellandse zee, maar op bescheiden schaal. Sinds de dagen van admiraal Barbarossa, opponent van Keizer Karel, hadden de Noord-Afrikaanse kapers drie versnellingen hoger geschakeld. Met als uitvalsbasis Algiers, Tripoli en Tunis voerden ze raids uit op christelijke schepen. Dat deden ze niet alleen in de Middellandse zee maar in toenemende mate ook langs de Atlantische kusten. Hun kaapvaart had als doel vooral gijzelaars te maken. Dat deden ze op grote schaal. Schattingen hebben het over honderdduizenden christenen van de 16e tot het begin van de 19e eeuw. 

Andersom waren er ook kapingen van moslimschepen door christenen, onder meer door de hospitaalridders van Malta, maar dat waren er veel minder, in de duizenden. De gevangengenomen christenen vervulden in de gevangenissen van Algiers, Tunis en Tripoli alle mogelijk werk maar verloren hun sociale status niet want zij moesten nog geld opbrengen (veelal werden ze later vrijgekocht tegen hoge borgsommen) 

Barbarijse piraterij was politiek en economisch een staatszaak en geen frivool avontuur. Van in de 16e eeuw behoorde kaperij tot het arsenaal waarmee Spanjaarden en Ottomanen elkaar het leven zuur maakten. Hoe meer christelijke handelsschepen de Middellandse Zee opvoeren, hoe beter voor de Noord-Afrikaanse piraten want elke passagier was potentieel losgeld. 

Dankzij brieven aan het thuisfront van 16e eeuwse migranten krijgen we een glimp te zien van het leven aan de andere kant van de wereld. Als de briefschrijvers het geluk hadden dat hun brieven droog bleven en het zwabberende schip dat ze vervoerde niet de dieperik inging, kwamen ze thuis iets te weten over hoe het er overzee aan toe ging. Een brief deed er gemakkelijk zes tot acht weken over om de Atlantische oceaan over te steken, enkele reis wel te verstaan. 

Al was de informatie nog schaars en onvolledig, in het midden van de 16e eeuw werden in de Nederlanden al heel wat werken uitgegeven over verhalen uit de overzeese gebieden. Christoffel Plantijn was er als de kippen bij om de werken van de drukpers te laten rollen. 

Zo ook het verhaal van de Brugse Jaques de Coutre, een hallucinante historie. Als arme jongen vertrok de Coutre samen met z’n oudere broer, vanuit Lisabon naar Goa. Daar werd hij vlug zeer rijk door handel in diamant. Zulke verhalen deden de fantasieën van de thuisblijvers op hol slaan. 

Flamenco’s informeerden zich aan de Antwerpse kades bij terugkerende matrozen wat er nu waar was van de verhalen over kannibalisme op verre stranden, de onmetelijke rijkdommen aan specerijen en edelstenen in India, de slechte behandeling van de christelijke” slaafgemaakten” door de moren in de Noord-Afrikaanse bagno’s. 

In de Antwerpse straten konden de inwoners zich vergapen aan een prachtige stoet, die een hoofdzakelijk zwart gevolg had , van Ethiopische Christenen, papegaaien met prachtige gekleurde veren, of de eerste olifant die in de haven van Antwerpen ontscheepte. Aapjes, tulpenbollen en fraaie tekeningen kon men daar kopen als men er genoeg geld voor over had. 

Naar verleidelijk mooie, Braziliaanse meisjes die met hun Portugese meesters waren meegereisd, kon men toen reeds lonken. De wereld kwam naar ’t Stad. 

Als de katholieke barokke cultuur en religie een hoofdrol opeisten in de Habsburgse Nederlanden, kan dat gezien worden als onderdeel van een mondiale beweging om religie als maatstaf te nemen voor het dagelijks handelen. Dat was niet alleen zo in het christelijke Europa het gold ook voor de islamitische gebieden, iets wat diplomaten, reizigers en gevangenen van Barbarijse piraterij keer op keer vaststelden. 

De spelregels van het dagelijks leven waren afgestemd op religieuze overtuiging. Religie was het basisvoedsel. 

Een contradictorisch effect van de vele missionarisbrieven en hun berichten over de rituele en culturele diversiteit in de wereld was dat de ideologische zekerheden over godsdienst en moraal aan het wankelen gingen. 

De katholieke godsdienst kreeg steeds meer gezichten naarmate ze zich in andere delen van de wereld inplantte. Voor regio’s in Amerika, Afrika en Azië kunnen voorbeelden worden aangehaald van religieuzen uit de Habsburgse Nederlanden die een “modus vivendi” zochten met lokale religieuze systemen en wereldbeschouwingen. 

De schijnbare eenheid van kerk en staat was onder Karel V al eens verbroken door de komst van de Reformatie en in de overzeese gebieden zette de dissonantie zich verder. 

Voor een door en door katholiek gebied als de Habsburgse Nederlanden waren de gebieden overzee een leerschool in sociale en religieuze diversiteit geworden. 

De globalisering ten tijde van de Spaanse Habsburgers was een periode waarin cultuurverschil en culturele vooroordelen op basis van mondiale vergelijkingen doordrongen in de dagelijkse levens van de Habsburgse Nederlanders. 

De verbondenheid met de wereldgeschiedenis is grootschaliger en veelzijdiger dan we vaak als te bescheiden Vlamingen denken. Daarin lag de kracht, het verbeeldingsvermogen en het historisch belang van die twee eeuwen waarin wij Habsburgers waren. 

Met dank aan Professor Verberckmoes voor de verhelderende uiteenzetting, Alberte.